Lestes viridis

Lestes viridis (Vander Linden, 1825)
Houtpantserjuffer

Omschrijving [laatste larvale stadium, (fig. Lviridil.tif)]
(naar Geijskes, 1928; Heidemann & Seidenbusch, 1993; Prenn, 1926; Robert, 1958)

Lengte 25-30 mm (exuviae 16-19 mm), waarvan 7-9 mm voor de caudale lamellen [(fig. Lviridi1.tif), volgroeide larve; (fig. Lviridi8.tif), exuviae].

Kop: Prementum driehoekig, niet gesteeld zoals bij de andere Lestes-soorten. Prementale setae 8 + 8, palpale 1 + 1, op de beweeglijke tand twee setae [(fig. Lviridi2.tif), vangmasker; (fig. Lviridi4.tif), labiale palp; (fig. Lviridi7.tif), variatie in vorm mediane lob].

Anaal aanhangsels: Caudale lamellen langgerekt met parallelle zijden, in een weinig spitse punt uitlopend [(fig. Lviridi6.tif), caudale lamel].

Adulten

(fig. Lviridmf.tif), adult mannetje en vrouwtje.

Levenswijze

Soort met een wijde ecologische amplitude. De larven ontwikkelen zich tussen waterplanten in zwakstromend en stilstaand water, zoals beken en riviertjes, weteringen, vijvers, vennen, duinplassen en sloten.
De soort is gebonden aan wateren met overhangend struikgewas (Pierre, 1902), vanwege de merkwaardige gewoonte om de eieren in takken af te zetten.

Het eierleggen

Gedurende de eiafzetting, waarbij het wijfje aan het mannetje blijft gekoppeld, worden de langgerekte eieren groepsgewijs, meestal twee links en twee rechts van de geboorde opening, in en onder de bast van tot enkele meters boven het water hangende takken gestoken. Volgens Dreyer (1978) heeft een wijfje een strak regelmatig patroon van het insteken van de eieren, waarbij in elk gat het eerste ei steeds naar dezelfde richting wordt gelegd als het laatste van de vorige serie. Uit ons land zijn een tiental plantesoorten bekend die door Lestes viridis worden belegd, w.o. vooral els (Alnus), es (Fraxinus), pruim (Prunus) en wilg (Salix). In totaal zijn er 21 legplanten bekend (Dreyer, 1978). Het leggen geschiedt in het najaar, van eind september tot midden oktober gewoonlijk rond het middaguur [(fig. Lviridie.tif), ei].

Larvale ontwikkeling

De eieren overwinteren in de bast en veroorzaken op de takken opzwellingen in lange rijen achter elkaar als ribbige galletjes. Eind april of begin mei komen de jonge larven uit en vallen als prolarve in het water. De verdere larvale ontwikkeling verloopt in de volgende 2,5 maand. Hierbij worden tien stadia (inclusief de prolarve) doorlopen (Geijskes, 1928; Prenn, 1926; Robert, 1958). De imagines verschijnen in de tweede helft van juli, eerst de wijfjes en later de mannetjes.

Vliegtijd

In Nederland van de tweede helft van juli tot de tweede helft van oktober, het meest in augustus.

Verspreiding

In Nederland wijd verspreid, maar weinig in de noordelijke provincies. Nooit met zekerheid gemeld van de Waddeneilanden. (zie ook Wasscher et al., 1995)
(fig. Lvirid50.tif), 56 uurhokken, 105 waarnemingen, periode tot 1950
(fig. Lvirid90.tif), 267 uurhokken, 757 waarnemingen, periode 1950 t/m 1989
(fig. Lvirid95.tif), 222 uurhokken, 476 waarnemingen, periode 1990 t/m 1994

Fauna-element

(subspecies viridis): Atlantomediterraan (Dévai, 1976b). De soort is verspreid over Zuid- en Midden-Europa, komt naar het noorden voor tot in Denemarken en Polen, in Rusland tot de Kaukasus en de Kaspische Zee; ze ontbreekt op de Britse eilanden en in Skandinavië (Eb. Schmidt, 1978).

(bewerkt naar Geijskes & van Tol, 1983)

%LABEL% (%SOURCE%)