Ischnura pumilio (Charpentier, 1825)
Tengere grasjuffer
Omschrijving [laatste larvale stadium, (fig. Ipumilil.tif) (fig. Ipumilit.tif)]
(naar Belyshev, 1973b; Fraser, 1949b; Heidemann & Seidenbusch, 1993)
Kleiner dan de larve van I. elegans, lengte 15-20 mm (exuviae 11-12 mm), waarvan 4,5-6 mm voor de caudale lamellen. Larven transparant geelgroen, meestal bedekt met algen en modder.
Kop: Prementum breed driehoekig, prementale setae 5 + 5 of 6 + 6 (met proximaal van deze rij grote setae op het prementum een groep zeer korte setae), palpale setae 5 + 5. Antenne 7-ledig.
Thorax: Poten kaal, geringd (dubbel op femora) [(fig. Ipumili2.tif), detail met bedoorning femur].
Abdomen: Dorsum met onregelmatige zwarte lengtestrepen en een middenstreep, segmenten IV-IX met kleine laterale doorn op achterrand [(fig. Ipumili1.tif), bedoorning van abdomen (ventraal)].
Anaal aanhangsels: Caudale lamellen lang lancetvormig, in lange spitse punt eindigend. Trachee van lengte-as in vele kleine verticale zijtakken verdeeld; nodus tussen basale en apicale gedeelte schuin op de lengte-as verlopend op ca. 1/3 lengte [(fig. Ipumili3.tif), caudale lamellen].
Adulten
(fig. Ipumilif.tif), adult vrouwtje
(fig. Ipumilim.tif), adult mannetje
Levenswijze
De larven leven bij voorkeur in leemkuilen en in kleine doorloopjes tussen deze plassen; ook wel in ondiepe heideplassen, in afwateringssloten en in hoogvenen. Treedt zeer plaatselijk op, maar kan op de vindplaatsen talrijk zijn. Wellinghorst & Meyer (1979) en ook Jurzitza (1970) beschouwen Ischnura pumilio als een cultuurvolger.
Het eierleggen
De eiafzetting vindt, gewoonlijk in de namiddag, plaats zonder begeleiding van het mannetje in knolrus (Juncus bulbosus) (Duitsland) (Wellinghorst & Meyer), gele plomp (Nuphar luteum) (Engeland, in een kweek) (Fraser, 1949b), of andere rechtopstaande of liggende stengels (Duitsland) (Krieger & Krieger-Loibl, 1956). Het wijfje kan daarbij geheel onder water verdwijnen. De eieren worden in groepen van 120-140 stuks bij elkaar in stengels geprikt (Wellinghorst & Meyer, 1979), volgens Fraser (1949b) in geringer aantal.
Larvale ontwikkeling
De larven komen ongeveer vier weken na de eiafzetting uit en zijn daarna zeer actief. Na één jaar komen de imagines te voorschijn; de larven komen voor de ecdysis slechts enkele centimeters het water uit.
Vliegtijd
In Nederland van half mei tot half september, het meest in juni.
Verspreiding
In Nederland vrij zeldzaam, voornamelijk in het oosten van het land. Waarnemingen in het 'Libellenarchief' tonen aan, dat de soort m.n. in Drenthe, de Achterhoek en Noord-Brabant verre van zeldzaam genoemd kan worden. Opmerkelijk zijn de vondsten bij Muiderberg. Bij Winterswijk handhaafde de soort zich op één localiteit in een populatie van circa 800 exemplaren (Verdonk, 1979). Ze is ook nog vermeld van Terschelling (Kiauta, 1968).
(fig. Ipumil50.tif), 9 uurhokken, 28 waarnemingen, periode tot 1950
(fig. Ipumil90.tif), 70 uurhokken, 189 waarnemingen, periode 1950 t/m 1989
(fig. Ipumil95.tif), 22 uurhokken, 31 waarnemingen, periode 1990 t/m 1994
Fauna-element
Pontomediterraan (?) (Dévai, 1976b). In Europa zeer verspreid voorkomend, in het zuiden tot in Klein-Azië, de Kaukasus, langs de Kaspische Zee en in Siberië tot aan het Baikalmeer; in het noorden van Europa tot aan de Noord- en Oostzee, in Engeland alleen in het zuiden. Ontbreekt in Denemarken en Skandinavië (Corbet, Longfield & Moore, 1960; Lieftinck, 1925; Eb. Schmidt, 1978).
(bewerkt naar Geijskes & van Tol, 1983)