Erythromma viridulum

Erythromma viridulum (Charpentier, 1840)
Tengere roodoogjuffer

Omschrijving [laatste larvale stadium (fig. Eviridul.tif)]
(naar Conci & Nielsen, 1956; Heidemann & Seidenbusch, 1993; Er. schmidt, 1960b)

Gelijkt op E. najas. Lengte 17-20 mm (exuviae 12-14 mm), waarvan 5-6 mm voor de caudale lamellen.

Kop: Opvallend breed, aan achterzijde uitpuilend. Prementum met 3 + 3 of 4 + 4 setae; op labiale palpen 5 + 5 setae. Antenne 7-ledig.

Thorax: Laatste thoracale segment ventraal zonder grote doornen [(fig. Eviridu4.tif), ventraal detail van thorax en abdomen].

Abdomen: Erythromma soorten onderscheiden zich van de meeste overige Coenagioniden door de aanwezigheid van een duidelijke doornenrij langs de ventrale segment-achterranden van segmenten (III-)IV-X (uitgezonderd IX).

Anaal aanhangsels: Caudale lamellen korter dan bij E. najas, langgerekt met puntig uiteinde, zonder donkere dwarsbanden, volgens Conci & Nielsen (1956) aan de onderzijde duidelijk gezaagd, volgens Er. Schmidt (1960b) veel minder duidelijk [(fig. Eviridu2.tif), caudale lamel].
Volgens Heidemann & Seidenbusch (1993) zijn de caudale lamellen voorzien van een minder opvallende tekening dan het geval is bij E. najas. De zijnerven zijn zwart(bruin) met gele vlekken en er zijn vaak drie donkere vlekken schrijlings gesitueerd over de middennerf [(fig. Eviridu3.tif), caudale lamellen].

Adulten

(fig. Eviriduf.tif), adult vrouwtje
(fig. Eviridum.tif), adult mannetje

Levenswijze

Komt voor in vennen, vijvers, in klei- en leemputten en in sloten. Schijnt bij voorkeur voor te komen in dichte vegetaties van Grof hoornblad. (zie ook Wasscher et al., 1995)

Het eierleggen

De eiafzetting werd door Buchholz (1951) waargenomen op toppen van hoornblad (Ceratophyllum), die juist boven water uitkwamen. Het mannetje zat op de rand van een waterlelieblad en hield het wijfje in gestrekte stand boven de top van een kop van Ceratophyllum, waarin het wijfje met half gebogen abdomen legde. Wanneer alleen lage hoornblad-planten aanwezig waren, dan legde het wijfje zittend op de kop van deze plant, terwijl het mannetje in een hoek van 60º schuin omhoog op het wijfje stond. De rechte stand zoals bij Coenagrion-soorten wordt zelden ingenomen en dan meestal niet voor lang; eerder wordt de schuine stand van circa 30º ingenomen en dan houdt het mannetje zich klapwiekend omhoog. In Nederland werd het eierleggen van deze soort waargenomen door De Neeling & Veuger (1973) in het Padvindersven (Pannenhoef) bij Zundert (N.B.). E. viridulum vloog daar vrij talrijk tussen mannagras (Glyceria) boven het water (14.viii.1972). Een eierleggend wijfje zat op een drijvende stengel en het mannetje hield daarbij het wijfje achter de kop vast. In een ander geval van een eierleggend wijfje, ditmaal zonder mannetje, boog het wijfje de achterlijfspunt onder water naar voren tot voorbij de kop, zodat de onderkant van het abdomen naar boven wijst en de stengel aan de onderzijde belegd wordt. Het wijfje was daarbij tot de buikzijde van de thorax inclusief de poten onder water; de kop, thorax en de vleugels in half gespreide stand boven water.

Larvale ontwikkeling

Over de ontwikkeling van de eieren en de duur van de larvale ontwikkeling zijn weinig concrete gegevens beschikbaar.

Vliegtijd

In Nederland van juni tot begin september. In Duitsland van midden juni tot begin september, het meest in eind juli tot midden augustus (Buchholz, 1951); in Zuid-Frankrijk vliegt E. viridulum van begin mei tot half augustus (Aguesse, 1961).

Verspreiding

In Nederland, behalve in zuid- en midden-Nederland, nog zeldzaam, op de vindplaatsen gewoonlijk in vrij groot aantal aanwezig. Sinds de jaren zestig wordt deze soort algemener. (zie ook Wasscher et al., 1995)
(fig. Evirid50.tif), 3 uurhokken, 4 waarnemingen, periode tot 1950
(fig. Evirid90.tif), 38 uurhokken, 80 waarnemingen, periode 1950 t/m 1989
(fig. Evirid95.tif), 86 uurhokken, 132 waarnemingen, periode 1990 t/m 1994

Fauna-element

(subspecies viridulum): Pontomediterraan (Dévai, 1976b). Vooral verspreid over Zuidoost-Europa, Klein-Azië en de Kaukasus; in Azië tot in Toerkestan en Armenië. In Midden-Europa vrijwel overal zeldzaam en niet bekend van de Britse eilanden, Denemarken en de Skandinavische landen (Aguesse, 1968; Robert, 1958; Eb. Schmidt, 1978).

(bewerkt naar Geijskes & van Tol, 1983)

%LABEL% (%SOURCE%)