Calopteryx virgo

Calopteryx virgo (Linnaeus, 1758)
Bosbeekjuffer

Omschrijving [laatste larvale stadium, (fig. Cvirgol.tif) (fig. Cvirgot.tif)]
(naar Gardner, 1977; Heidemann & Seidenbusch, 1993)

Lang staafvormig zoals Calopteryx splendens. Lengte 29-35 mm (exuviae 17-23 mm), waarvan 7-10 mm voor de caudale lamellen.

Kop: Tweede antennelid langer ongeveer halverwege lengte [(fig. Cvirgo1.tif), kop (lateraal)]. Doornachtig uitsteeksel op occiput in zijaanzicht duidelijk herkenbaar.
Borstels prementum en palpen elk 1 + 1 [(fig. Cvirgo2.tif) en (fig. Cvirgo5.tif), vangmasker].

Anaal aanhangsels: Caudale lamellen lang en smal, driekantig, middelste kieuw iets langer en minder breed dan bij C. splendens, ongeveer in het midden met slechts één lichtere band [(fig. Cvirgo3.tif), caudale lamellen].

Adulten

(fig. Cvirgof.tif), adult vrouwtje
(fig. Cvirgom.tif), adult mannetje

Levenswijze

De larven leven in kleine bosbeken en riviertjes met matige stroomsnelheid en helder zuurstofrijk water. Ze mijden grotere rivieren (Buchholz, 1951). Bij voorkeur zitten ze op wortels en takken in holten van onderspoelde oeverkanten. Ze zijn 's nachts aktief en kruipen dan traag rond, ook over de bodem. Men ziet ze zelden zwemmend, althans niet vrijwillig.

Larvale ontwikkeling

De larvale ontwikkeling neemt twee jaren in beslag, waarbij in de derde zomer de imagines verschijnen (Portmann, 1921). Ook Corbet (1957a) neemt voor Engeland een tweejarige larvale ontwikkeling aan, waarbij op het einde van het tweede seizoen 60% van de larven het laatste stadium bereikt, in diapauze gaat en in het derde seizoen tot imago komt. De resterende 40% bereikt het voorlaatste stadium aan het einde van het tweede seizoen, overwintert zonder diapauze en bereikt in april van het derde seizoen het laatste stadium, maar komt later dan de eerste groep tot imago. Dientengevolge ontbreken in de maanden juli, augustus en september volgroeide larven.
Het uitkomen van de imagines geschiedt 's morgens vroeg, voordat de zon op het water schijnt. De rijpe larven kruipen tegen stengels en wortels tot 50 cm boven het wateroppervlak. De metamorfose duurt volgens Heymer (1973b) ca. twee uur. De mannetjes verschijnen eerder dan de wijfjes.

Verspreiding

In Nederland vrijwel uitsluitend in schone, snelstromende beken op de hogere zandgronden van Limburg en Noord-Brabant, tot voor kort ook in overeenkomstige gebieden in Gelderland en Overijssel. De soort kwam in het begin van de eeuw ook nog voor langs de grote rivieren. In verloren gegaan areaal lijkt deze soort te zijn vervangen door C. splendens. (zie ook Wasscher et al., 1995)
(fig. Cvirgo50.tif), 43 uurhokken, 97 waarnemingen, periode tot 1950
(fig. Cvirgo90.tif), 44 uurhokken, 143 waarnemingen, periode 1950 t/m 1989
(fig. Cvirgo95.tif), 14 uurhokken, 39 waarnemingen, periode 1990 t/m 1994

Fauna-element

(subspecies virgo): Westsiberisch (Dévai, 1976b). Komt voor in geheel Europa van de Middellandse Zee en Noord-Afrika tot in het noorden van Skandinavië en Finland, ook in Engeland en Ierland. Buiten Europa in geheel Noord-Azië (Siberië) tot in China en Japan.

(bewerkt naar Geijskes & van Tol, 1983)

%LABEL% (%SOURCE%)