Sympetrum flaveolum

Sympetrum flaveolum (Linnaeus, 1758)
Geelvlekheidelibel

Omschrijving [laatste larvale stadium, (fig. Sflaveol.tif)]
(naar Conci & Nielsen, 1956; Gardner, 1977; Heidemann & Seidenbusch, 1993; Lucas, 1930; Pulkkinen, 1926)

Sterk gelijkend op S. danae. Donkerbruin zonder veel tekening. Lengte 15-17 mm, breedte 5,5-6,5 mm.

Kop: [(fig. Sympet1.tif), algemene kopvorm]. Prementum gewoonlijk met 13 + 13 of 14 + 14 setae (10 + 10 tot 15 + 15); labiale palpen langs de buitenrand met 11 + 11 lange setae, eindrand van de palpen met negen kleine tanden [(fig. Sflaveo7.tif), vangmasker; (fig. Sflaveo3.tif), labiale palp].

Thorax: Vleugelstompen reikend tot de basis van het abdominale segment VI. Poten lang, alleen de tibiae dicht behaard, donkere ringen om middelste femora nauwelijks zichtbaar.

Abdomen: Met dorsale doornen op segmenten III tot VIII, op segment VIII altijd een duidelijke doorn [(fig. Sflaveo4.tif), abdomen (lateraal)] (vergelijk met S. danae). Laterale doornen aan segmenten VIII en IX, die van segment IX ongeveer 1/4 tot 1/3 van de lengte van de zijrand van segment IX (inclusief doorn) (dus niet ongeveer de helft) [(fig. Sflaveo6.tif), uiteinde abdomen (dorsaal)].
Sterniet van segment VII zonder borstelrand; sterniet van segment VIII zonder of met zwak ontwikkelde borstelrand.

Anaal aanhangsels: Mannetjes herkenbaar aan een enigzins twee-lobbig geproduceerde dorsale lob tot ongeveer halverwege de epiproct.

Adulten

(fig. Sflaveof.tif), adult vrouwtje
(fig. Sflaveom.tif), adult mannetje

Levenswijze

Een soort van oligotrofe en mesotrofe milieu's. De larven leven in hoogveenmoerassen, in leemputten, ook wel in laagveenplassen en in duinmeertjes, voornamelijk in de verlandingszone. Ze komt tot hoog in de bergen voor en is als exuviae aangetroffen langs een bergmeer in de Pyreneeën op 4430 voet hoogte (Lucas, 1930) en in de Alpen als imago op 2100 m hoogte (Ris, 1911b).

Het eierleggen

De ei-afzetting vindt plaats op drooggevallen moerasgronden en langs laag begroeide oevers van plassen. De gekoppelde paren vliegen na de copulatie boven grassen en op weinig begroeide plekken met mos op de bodem of tussen zeggen (Carex) in ondiep water langs de oever. Door heftige bewegingen, zowel van het mannetje, dat met de appendices het wijfje omlaag drukt, als van het wijfje, dat de achterlijfspunt omlaag buigt, slaat de laatste de eieren afzonderlijk in zwevende vlucht af. Ze vliegen daarbij 10 tot 20 cm boven de grond of het water (Wesenberg-Lund, 1913). Dit verstrooien van de eieren kan geruime tijd achter elkaar in beslag nemen. Zodra het mannetje het wijfje loslaat, verbergt het wijfje zich tussen de planten (Robert, 1958).
De eieren hebben geen gel-omhulsel en kleven niet vast aan bijvoorbeeld waterplanten; ze zijn doorzichtig geelwit, maar verkleuren later tot donkerbruin [(fig. Sflaveoe.tif), ei].

Larvale ontwikkeling

Wanneer de eieren voor eind augustus zijn gelegd, ontwikkelen ze zich in acht tot tien weken. Later gelegde eieren overwinteren en komen dan pas in het volgende voorjaar (april) uit (Robert, 1958). De larven doorlopen zeer waarschijnlijk elf stadia (Schiemenz, 1953). Nadere bijzonderheden over de larvale ontwikkeling ontbreken, maar men vermoedt dat de totale ontwikkeling bij ons steeds in één jaar voltooid wordt (Corbet, Longfield & Moore, 1960).

Vliegtijd

In Nederland van begin juli tot half september, vooral in augustus.

Verspreiding

In Nederland vrij algemeen door het gehele land, met uitzondering van de provincie Zeeland. Het meest algemeen op de hogere pleistocene gronden en in de duinstreek, weinig in het polderland. Soms invasies uit het oosten, soms uit Nederland verdwenen. Ze handhaaft zich op ongeveer 3% van het aantal waarnemingen van libellen in Nederland. (zie ook Wasscher et al., 1995)
(fig. Sflave50.tif), 80 uurhokken, 151 waarnemingen, periode tot 1950
(fig. Sflave90.tif), 222 uurhokken, 524 waarnemingen, periode 1950 t/m 1989
(fig. Sflave95.tif), 78 uurhokken, 120 waarnemingen, periode 1990 t/m 1994

Fauna-element

Siberisch. Komt voor in geheel Europa van de Middellandse Zee-landen (niet in Noord-Afrika) in het zuiden, tot in Engeland, Skandinavië, Finland en Rusland in het noorden. In Azië tot in Kamschatka en Japan.

(bewerkt naar Geijskes & van Tol, 1983)

%LABEL% (%SOURCE%)