Orthetrum coerulescens

Orthetrum coerulescens (Fabricius, 1798)
Beekoeverlibel

Omschrijving [laatste larvale stadium, (fig. Ocoerull.tif) (fig. Ocoerult.tif)]
(naar Aguesse, 1968; Conci & Nielsen, 1956; Lucas, 1930)

Vrij kleine en slanke, behaarde, bruine soort. Lengte 16-19(-23) mm, breedte 5,5 mm. Abdomen slanker dan van andere Orthetrum-larven.

Kop: Breed, ogen klein, knopvormig, achterhoofd met afgeronde hoeken [(fig. Ocoerul1.tif), kop en thorax (dorsaal)]. Prementum binnenzijde aan weerszijden met een rij setae van verschillende lengte: eerst twee lange, dan vier tot zeven vrij korte en in het mediaan een groep van 10 tot 12(-15) kleine setae. Labiale palpen met 3 + 3 (zelden 4 + 4 of 5 + 5) lange setae [(fig. Ocoerul2.tif), vangmasker; (fig. Ocoerul7.tif), setae op prementum en labiale palp].

Thorax: Smal, poten vrij krachtig, achterste pootpaar tot einde abdomen reikend.

Abdomen: Lang smal ovaal, rugzijde rond, buik en zijkant plat. Dorsale doornen op segmenten IV tot VII klein en stomp, omgeven door een bosje lange setae, segmenten VIII en IX zonder dorsale doornen, maar wel met behaarde verhevenheden [(fig. Ocoerul6.tif), abdomen (lateraal)]. Laterale doornen op segmenten VIII en IX klein en iets naar buiten gebogen [(fig. Ocoerul4.tif), abdomen (ventraal)].

Adulten

(fig. Ocoerulf.tif), adult vrouwtje
(fig. Ocoerulm.tif), adult mannetje
(fig. Ocoeruln.tif), adult mannetje

Levenswijze

De larven leven op de bodem van zwak stromende, gewoonlijk kalkrijke, beken en riviertjes met goed ontwikkelde oevervegetaties, in turfgaten en op moerassige plekken.

Het eierleggen

De ei-afzetting geschiedt op een stille ondiepe plek aan de beekoever. Het wijfje staat in de lucht en slaat met de punt van het abdomen de eieren in het water af. Meestal bewaakt het mannetje het eierleggende wijfje. De eieren meten 0,50 x 0,35 mm en zijn oranjebruin.

Larvale ontwikkeling

De ei-ontwikkeling verloopt in vijf tot zes weken (Robert, 1958). De duur van de larvale ontwikkeling wordt op twee jaren geschat, hierbij overwinteren de larven dus tweemaal. De rijpe larven klimmen tegen planten boven water tot 20 cm hoogte. De periode van uitkomen omvat ongeveer twee weken.

Vliegtijd

In Nederland van half juni tot begin september, het meest in juli.

Verspreiding

In Nederland vrijwel beperkt tot Limburg en Noord-Brabant. In 1981 werd de soort aangetroffen aan de rand van het Meijnweg-reservaat bij Herkenbosch en in de tachtiger jaren enige tijd in de steengroeve van Winterswijk. De soort wordt bedreigd door biotoopverlies. (zie ook Wasscher et al., 1995)
(fig. Ocoeru50.tif), 13 uurhokken, 37 waarnemingen, periode tot 1950
(fig. Ocoeru90.tif), 8 uurhokken, 30 waarnemingen, periode 1950 t/m 1989
(fig. Ocoeru95.tif), 5 uurhokken, 10 waarnemingen, periode 1990 t/m 1994

Fauna-element

Moeilijk te interpreteren, met name door verwisseling met O. ramburii Sélys, die door enkele vroegere auteurs als conspecifiek met O. coerulescens werd beschouwd. Waarschijnlijk vertegenwoordigt O. coerulescens een centraal-mediterraan, wellicht een expansief adriato-mediterraan, element. Ze komt voor in de landen om de Middellandse Zee (voorkomen in Noord-Afrika onzeker), in Zuid- en Midden-Europa tot het zuiden van Noorwegen, Zweden en Finland, in Polen en het westelijk deel van Rusland. Ook op de Britse eilanden. In Noord-Europa is ze veel schaarser dan in het zuiden (zie het uitgebreid overzicht in Lödl (1978)).

(naar Geijskes & van Tol, 1983)

%LABEL% (%SOURCE%)