Orthetrum cancellatum

Orthetrum cancellatum (Linnaeus, 1758)
Gewone oeverlibel

Omschrijving [laatste larvale stadium, (fig. Ocancell.tif) (fig. Ocancelt.tif)]
(naar Aguesse, 1968; Gardner 1977; Lucas, 1930; Ris, 1909; Rousseau, 1909 met een foutieve afbeelding van Sympetrum sp.)

Forse, sterk behaarde larve, donkerbruin. Lengte 23-26 mm, grootste breedte over abdominaal segment VI ca. 8 mm.

Kop: Met concave achterrand, kleine knopvormige ogen. Masker reikt tot basis van de voorpoten. Prementum kort en breed, aan de binnenkant met 3 + 3 (zelden 2 + 2 of 4 + 4) lange setae, gevolgd door vier middellange setae met in de mediaan een groep van 7 + 7 kleine setae. Labiale palpen met 8 + 8 of 7 + 7, zelden 6 + 6 lange setae; eindrand van de palpen met zes ronde tandingen [(fig. Ocancel2.tif), vangmasker; (fig. Ocancel6.tif) en (fig. Ocancel7.tif), setae op prementum en labiale palp].

Thorax: Breed met lange poten, femora distaal met een donkere ring.

Abdomen: Lang ovaal, met lange spitse appendices [(fig. Ocancel1.tif), habitus (dorsaal)]. Abdomen met een rij korte spitse dorsale doornen op segmenten III tot VI, omgeven door langere setae; op segmenten VIII en IX een aanduiding van een doorn [(fig. Ocancel4.tif) en (fig. Ocancel8.tif), abdomen (lateraal)]. Kleine laterale doornen op segmenten VIII en IX [(fig. Ocancel5.tif), uiteinde abdomen (dorsaal)].

Adulten

(fig. Ocancelf.tif), adult vrouwtje
(fig. Ocancelm.tif), adult mannetje

Levenswijze

De larven leven in de modder en het bezinksel van vijvers, sloten en grotere plassen, vooral leemplassen. De bodem kan variëren van klei, zand en kiezel tot laagveenbodems. Ze komen ook in duinplassen voor, weinig in heideplassen; ze schijnen brak water te verdragen (Longfield, 1949). De soort koloniseert snel nieuwe biotopen, zoals grindgaten en kleiputten (Hammond, 1977).

Het eierleggen

Bij de ei-afzetting, die steeds in het territorium van het mannetje plaatsvindt, slaat het wijfje met het uiteinde van haar abdomen snel en herhaaldelijk tegen het wateroppervlak op een ondiepe plek. Het wijfje wordt daarbij door het mannetje bewaakt. De eieren vallen afzonderlijk in het water en kleven door de omgevende gellaag direct aan voorwerpen in het water. De eieren zijn klein (0,50 x 0,35 mm), ovaalrond en bruin van kleur.

Larvale ontwikkeling

De ei-ontwikkeling duurt ongeveer zes weken (Robert, 1958). De larvale ontwikkeling duurt minstens drie jaar (Schiemenz, 1953; Robert, 1958). De rijpe larven klimmen tegen stengels van riet of zeggen (Carex) omhoog tot 30 cm boven de wateroppervlakte. Dit geschiedt in de namiddag bij warm en zonnig weer. De metamorfose verloopt in ongeveer één uur tijds. De jonge imagines vliegen direct hoog in de lucht opstijgend weg en worden daarbij niet zelden door vogels buitgemaakt (Robert, 1958).

Vliegtijd

In Nederland van half mei tot half augustus, het meest in juni.

Verspreiding

In Nederland vrij algemeen in Zuid- en Midden-Nederland, zowel in het oosten als in het westen. Sporadisch waargenomen in Zuid-Limburg, Noord-Holland ten noorden van het Noordzeekanaal en in de provincies Groningen en Friesland. Buiten laagveengebieden schijnt de soort vennen met gedeeltelijk kale oevers te prefereren. (zie ook Wasscher et al., 1995)
(fig. Ocance50.tif), 62 uurhokken, 111 waarnemingen, periode tot 1950
(fig. Ocance90.tif), 260 uurhokken, 704 waarnemingen, periode 1950 t/m 1989
(fig. Ocance95.tif), 317 uurhokken, 860 waarnemingen, periode 1990 t/m 1994

Fauna-element

(subspecies cancellatum): Holomediterraan (Dévai, 1976b). Komt voor van Noord-Afrika en Klein-Azië over geheel Zuid- en Midden-Europa tot Midden-Skandinavië en Finland. In Rusland tot in de Kaukasus en het gebied rond de Kaspische Zee. Meer naar het oosten is de soort vertegenwoordigd door min of meer stationaire subspecies uit oostelijke refugia.

(naar Geijskes & van Tol, 1983)

%LABEL% (%SOURCE%)