Libellula fulva

Libellula fulva O. F. Müller, 1764
Bruine korenbout

Omschrijving [laatste larvale stadium, (fig. Lfulval.tif) (fig. Lfulvat.tif)]
(naar Gardner, 1977; Lucas, 1930; Ris, 1909)

Lichaam langgerekt ovaal met breed plat abdomen, behaard en met opvallende grote dorsale doornen op abdomen. Lengte 21 tot 25 mm, breedte 7 mm.

Kop: Van boven gezien vierhoekig, ogen knopvormig. Masker kort en breed, reikend tot eerste à tweede pootpaar. Prementum met setae gerangschikt in zes groepen: op binnenzijde aan weerszijden drie lange setae gevolgd door twee tot vijf korte setae, in de mediaan eindigend in een veldje van circa tien korte setae [(fig. Lfulva1.tif), vangmasker; (fig. Lfulva5.tif), setae op prementum en labiale palp]. Palpen aan eindrand met acht ronde tanden, zijrand met vier lange borstelharen [(fig. Lfulva2.tif), labiale palp].

Abdomen: Met grote gebogen dorsale doornen op segmenten IV tot IX [(fig. Lfulva3.tif), abdomen (lateraal)], laterale doornen aan segmenten VIII en IX vrij krachtig [(fig. Lfulva4.tif), abdomen (ventraal)].

Adulten

(fig. Lfulvaf.tif), adult vrouwtje
(fig. Lfulvag.tif), adult vrouwtje
(fig. Lfulvam.tif), adult mannetje

Levenswijze

De larven leven diep ingegraven in modder en bezinksel van langzaam stromende beken, riviertjes, zwakstromende sloten en in leemplassen.

Het eierleggen

De eiafzetting geschiedt door het wijfje alleen, vliegend langs de oever boven ondiep water. Ze maakt daarbij slaande bewegingen met het abdomen en strooit de eieren dicht boven de wateroppervlakte af (Robert, 1958). De eieren zijn met een kleverige gel-massa omgeven. Ze zijn 0,6 mm lang en 0,4 mm breed, eerst lichtgeel, later purperbruin van kleur; ze zijn ovaal van vorm met de polen conisch toelopend.

Larvale ontwikkeling

De ei-ontwikkeling duurt vijf tot zeven weken. De larvale ontwikkeling neemt vermoedelijk twee jaar in beslag (Schiemenz, 1953). De exuviae zijn te vinden aan oeverplanten tot een meter hoogte boven water. Volgens Lieftinck (1926) zouden de imagines slechts een korte levensduur hebben en per individu niet langer dan tien dagen vliegen.

Vliegtijd

In Nederland gewoonlijk van eind mei tot in juli.

Verspreiding

In Nederland een vrij schaarse soort die vroeger verspreid was over het zuiden, oosten en midden van het land. Hoewel de soort nooit algemeen is geweest, is er de laatste decennia toch een duidelijke afname van het aantal vondsten te constateren. Ook nu wordt ze zo nu en dan in aantal waargenomen op plaatsen, waar ze voordien niet is gevonden, zoals in het Gooi (Scholten, 1979). Nu met name bekend uit de omgeving van Deventer en de laagveenachtige gebieden in de Vechtstreek en de Wieden/Weerribben. (zie ook Wasscher et al., 1995)
(fig. Lfulva50.tif), 29 uurhokken, 54 waarnemingen, periode tot 1950
(fig. Lfulva90.tif), 32 uurhokken, 63 waarnemingen, periode 1950 t/m 1989
(fig. Lfulva95.tif), 28 uurhokken, 71 waarnemingen, periode 1990 t/m 1994

Fauna-element

Ponto-mediterraan (Dévai, 1976b). Komt voor in geheel Midden- en Zuid-Europa van Spanje (zeldzaam), Italië en de Balkan tot aan Zuid-Engeland, Zuid-Skandinavië en Finland; in Rusland tot in de Kaukasus en aan de Kaspische Zee.

(naar Geijskes & van Tol, 1983)

%LABEL% (%SOURCE%)