Crocothemis erythraea

Crocothemis erythraea (Brullé, 1832)
Vuurlibel

Omschrijving [laatste larvale stadium, (fig. Cerythrl.tif)]
(naar Aguesse, 1968; Conci & Nielsen, 1956; Heidemann & Seidenbusch, 1993; Rousseau, 1909)

Matig grote, ovaal platte larve. Lengte 18 tot 20 mm, breedte 7 mm.

Kop: Tweemaal breder dan lang, ogen sterk uitpuilend. Prementum met 15 + 15 of 16 + 16 setae, waarvan er 6 tot 7 aan elke kant veel langer zijn dan de overige; labiale palpen met 10 + 10 of 11 + 11 lange setae, eindrand met fijne ronde tanding.

Thorax: Smal, poten lang en dun, femora met twee donkere ringen.

Abdomen: Kort ovaal, geen dorsale doornen aanwezig, wel kleine rechte laterale doornen op segmenten VIII en IX [(fig. Cerythr2.tif), abdomen (lateraal); (fig. Cerythr1.tif), uiteinde abdomen (dorsaal)].
Sternieten van segmenten VII en VIII met goed ontwikkelde borstelranden.

Adulten

(fig. Cerythrf.tif), adult vrouwtje
(fig. Cerythrm.tif), adult mannetje

Levenswijze

De larven leven in stilstaand of in zwak stromend, zoet of brak water. In het mediterrane gebied worden ze gevonden in rijstvelden, in vijvers langs de kust en in moerassen. In Nederland alleen als dwaalgast uit het zuiden. Naar aanleiding van de vondst van drie mannetjes in België en in Duitsland in 1963 heeft Dumont (1967) het vermoeden uitgesproken dat deze zuidelijke soort naar Midden-Europa zou trekken via de rivierdalen van de Rhône, de Maas en de Rijn.

Het eierleggen

De ei-afzetting wordt door het wijfje soms met en meestal zonder bewaking van het mannetje uitgevoerd. De eieren worden met de achterlijfspunt op het wateroppervlak afgeslagen, vermoedelijk twee eieren per keer. Het wijfje zet vooral de eieren af op plaatsen met vederkruid (Myriophyllum), maar ook wel in open water.
Het ei is klein, 0,5 x 0,4 mm, rond ovaal van vorm met een klein uitsteeksel op de micropyle; de kleur is bleekgeel. Een rijp wijfje dat door Schuster (1956) werd onderzocht bevatte circa duizend eieren.

Larvale ontwikkeling

De ei-ontwikkeling verloopt in 9 tot 10 weken. Bij een kweek in huis duurde de totale larvale ontwikkeling 285 dagen, waarbij zeven stadia doorlopen werden alvorens de imago verscheen (Wenger, 1955). In de vrije natuur kan de ontwikkeling op één jaar worden gesteld.

Vliegtijd

In het mediterrane gebied van half mei tot half oktober, soms nog wat eerder, resp. later (Aguesse, 1968).

Verspreiding

In Nederland bekend van Bakkum (N.H.), een mogelijke vondst van een larve (De Vos, 1930) nabij Dwingeloo, en een waarneming van Elsloo (L.), rechter Maasoever uit 1968. Recenter vondsten van deze zich naar het noorden uitbreidende soort worden gemeld uit Zeeuws Vlaanderen, bij kleine zandputjes. (zie ook Wasscher et al., 1995)
(fig. Ceryth90.tif), 3 uurhokken, 4 waarnemingen, periode 1950 t/m 1989

Fauna-element

Mogelijk een expansieve soort van Afrikaanse oorsprong. Of de soort inderdaad als een holomediterraan element moet worden beschouwd (volgens Dévai, 1976b, sub. nom. C. s. servilia) is aan het huidige patroon moeilijk te beoordelen (nomenclatuur van Crocothemis in Lohmann, 1981). Bewoont geheel Afrika, het Europese deel van de Middellandse Zee (onder meer in Italië een gewone soort), Voor-Azië tot in India. In gunstige jaren dringt de soort door tot Midden-Europa (Frankrijk, België (Cammaerts, 1967), Nederland, Zwitserland, Duitsland, Hongarije, Rusland tot aan de Kaukasus).

(bewerkt naar Geijskes & van Tol, 1983)

%LABEL% (%SOURCE%)