Gomphus vulgatissimus (Linnaeus, 1758)
Beekrombout
Omschrijving [laatste larvale stadium, (fig. Gvulgatl.tif) (fig. Gvulgatt.tif)]
(naar Popova, 1953; Er. Schmidt, 1936b)
Lichaam sterk behaard, met plat en breed abdomen [(fig. Gvulgat1.tif), habitus (dorsaal)]. Lengte 27-30 mm, grootste breedte over segment VI: 8,5 mm.
Kop: [(fig. Gvulga11.tif), antenne]. Voorrand prementum recht (niet convex), langer dan basis van labiale palp [(fig. Gvulgat4.tif), vangmasker]. Mediane lob van labiale palp met haakvormig uiteinde en een basale uitspringende knik [(fig. Gvulga12.tif), detail labiale palp].
Thorax: Poten lang, voor- en middentibia met een duidelijke graaftand [(fig. Gomp2.tif), (fig. Gvulgat6.tif) en (fig. Gvulga13.tif), tibia van eerste pootpaar met graaftand].
Abdomen: Met laterale doornen op segmenten VI-IX, de eerste kleiner dan de volgende [(fig. Gvulga10.tif), abdomen (ventraal)]. Segment X kort, ongeveer tweemaal breder dan lang [(fig. Gvulgat8.tif), uiteinde abdomen vrouwtje (ventraal)].
Adulten
(fig. Gvulgatf.tif), adult vrouwtje
(fig. Gvulgatg.tif), adult vrouwtje
(fig. Gvulgatm.tif), adult mannetje
Levenswijze
Bewoner van stromende wateren (rheofiel); de imagines worden ook aan meren en plassen waargenomen. In Denemarken vond Wesenberg-Lund (1913) de larven van deze soort talrijk op de zandstranden van de Furesee, maar hij zocht daar tevergeefs naar eierleggende wijfjes. Martin (1886) trof G. vulgatissimus in Midden-Frankrijk meer in moerassen aan, dan langs de oevers van beken en rivieren.
Het eierleggen
Dit is maar zelden waargenomen, maar het geschiedt als bij andere Gomphus-soorten: het wijfje slaat met het abdomen de eieren tegen het wateroppervlak af.
Larvale ontwikkeling
De eieren zijn groter en ronder dan die van G. pulchellus; ze komen na zes tot acht weken uit (Robert, 1958). De larvale ontwikkeling verloopt langzaam met vele vervellingen.
Volgens Münchberg (1932b) overwintert de larve driemaal en komt pas in het vierde seizoen als imago te voorschijn. De larven leven in het zand of in de modder ingegraven en zijn 's nachts actief. Het uitkomen van de larven geschiedt 's morgens vroeg; de exuviae worden met de klauwen van de wijd uitgespreide poten goed verankerd aangetroffen op stenen, graspollen of gewoon op het zand.
Vliegtijd
In Nederland van begin mei tot in juli, het meest in juni.
Verspreiding
In Nederland vroeger een vrij algemene soort in het zuiden en oosten, ter plaatse bovendien niet zeldzaam. In recente tijd is het aantal vindplaatsen sterk afgenomen. Recentelijk gemeld van verschillende plaatsen langs de Maas en ook langs de Schipbeek in oost-Nederland. (zie ook Wasscher et al., 1995)
(fig. Gvulga50.tif), 32 uurhokken, 61 waarnemingen, periode tot 1950
(fig. Gvulga90.tif), 4 uurhokken, 10 waarnemingen, periode 1950 t/m 1989
(fig. Gvulga95.tif), 6 uurhokken, 24 waarnemingen, periode 1990 t/m 1994
Fauna-element
Pontisch, mogelijk pontokaspisch van expansief karakter. Verspreid over geheel Europa, zuidelijk tot in Spanje en Italië, oostelijk tot de Kaukasus en het gebied rond de Kaspische Zee, noordelijk tot in Zuid-Skandinavië, Finland en Rusland. Ook bekend van Zuid-Engeland.
(naar Geijskes & van Tol, 1983)