Aeshna viridis

Aeshna viridis (Eversmann, 1836)
Groene glazenmaker

Omschrijving [laatste larvale stadium, (fig. Aviridil.tif)]
(naar Er. Schmidt, 1936a)

Matig grote, plompe, onopvallend bruin gevlekte soort, poten niet duidelijk geringd. Lengte 39 tot 44 mm.

Kop: Prementum breed, aan de voorzijde slechts tweemaal zo breed als aan de basis. Labiale palp met distale rand gebogen [(fig. Aviridi3.tif), vangmasker].

Thorax: Supracoxaal uitsteeksel boven voorpoot gevormd door twee korte spitsen, rechthoekig van elkaar gescheiden. Poten met onopvallende ringtekening.

Abdomen: Zonder donkere lengtestreep, wel met lichte banden. Laterale doornen op segmenten VI tot IX tamelijk lang, die van segment IX meer dan half zo lang als segment X, die van segment VI meer dan 1/8 segmentlengte [(fig. Aviridi1.tif), thorax en abdomen].

Anaal aanhangsels: Appendices langer dan segmenten IX en X samen. Cerci minder dan half zo lang als de paraprocten.

Adulten

(fig. Aviridif.tif), adult vrouwtje
(fig. Aviridim.tif), adult mannetje

Levenswijze

Als bewoner van rietlanden en verlandende veenplassen met krabbescheer (Stratiotes aloides) een tamelijk stenotope soort.

Het eierleggen

Ei-afzetting vindt plaats door het wijfje alleen. Ze gebruikt hiervoor meestal levende Stratiotes-planten, maar ook wel egelskop (Sparganium) en lisdodde (Typha). Dit gebeurt zowel 's middags als in de avond tot na zonsondergang. Het wijfje prikt de eieren aan de binnenkant van het leven de blad in onregelmatige rij en van twintig tot veertig stuks. Zij brengt hierbij haar abdomen tot geheel onder het wateroppervlak. Ze verraden hun aanwezigheid door vleugelgeritsel als ze van legplaats veranderen en vallen door hun groene kleur tussen de krabbescheerplanten in het geheel niet op [(fig. Aviridie.tif), ei].

Larvale ontwikkeling

Volgens waarnemingen in Denemarken overwinteren de eieren en komen eerst eind mei tot volledige ontwikkeling (Wesenberg-Lund, 1913). De ontwikkeling van de larve neemt twee tot drie jaren in beslag. De larven doorlopen dertien stadia met inbegrip van het prolarve-stadium (Münchberg, 1930).

Vliegtijd

In Nederland van juli tot en met begin september.

Verspreiding

Een binnen Europa bedreigde soort. In Nederland vrij zeldzaam in laagveenstreken, vooral in het westen en noorden van het land, verspreid en lokaal, veelal gebonden aan Stratiotes-vegetaties op sloten, plassen en poelen. (zie ook Wasscher et al., 1995)
(fig. Avirid50.tif), 21 uurhokken, 33 waarnemingen, periode tot 1950
(fig. Avirid90.tif), 48 uurhokken, 82 waarnemingen, periode 1950 t/m 1989
(fig. Avirid95.tif), 5 uurhokken, 6 waarnemingen, periode 1990 t/m 1994

Fauna-element

West-siberisch (Dévai, 1976b). Bewoont Noord-Europa: Denemarken, Zuid-Zweden, de Baltische staten en Rusland; komt oostwaarts voor tot in Siberië en bereikt via Noord-Duitsland (Eb. Schmidt, 1975a) de westgrens van haar areaal in Nederland. Ze komt niet voor in de Alpen, maar bereikt vanuit het areaal in Rusland (tot 90º O.L.) wel op enkele plaatsen de Donaulanden (o.m. een vindplaats in Hongarije) (Dévai, Bodnár & Benedek, 1976).

(naar Geijskes & van Tol, 1983)

%LABEL% (%SOURCE%)