Sympecma paedisca (Brauer, 1882)
Noordse winterjuffer
Omschrijving [laatste larvale stadium]
(naar Conci & Nielsen, 1956; Heidemann & Seidenbusch, 1993)
Langgestrekt, lengte 22-23 mm (exuviae 16 mm), waarvan 7-8 mm voor de caudale lamellen.
Kop: Masker breed driehoekig; prementale setae 7 + 7, palpale setae 1 + 1, op beweeglijke tand twee setae [(fig. Spaedis1.tif), vangmasker]. Voorrand palpus met lange binnentand, geen buitentand en nauwelijks getand middenstuk [(fig. Spaedis3.tif), tand en mediane lob van labiale palp].
Anaal aanhangsels: Caudale lamellen vijfmaal langer dan breed, top rond, getekend met drie donkere dwarsbanden [(fig. Spaedis4.tif) en (fig. Spaedis6.tif), caudale lamellen].
Levenswijze
Bewoner van vennen en hoogvenen, met name in mesotrofe vennen.
De imagines overwinteren verscholen in de vegetatie, zoals ook de imagines van Sympecma fusca dat doen en de levenswijze van S. paedisca verschilt niet veel van laatstgenoemde soort. De imago leeft, inclusief de overwintering, negen tot tien maanden.
Het eierleggen
Volgens waarnemingen van Prenn (1928) in Noord-Tirol legt S. paedisca in het voorjaar haar eieren in drijvende bladeren van kweek (Agropyron repens) en in de stengels van paardestaart (Equisetum), maar benut ook de bast van half vergane takken van els (Alnus) en wilg (Salix) die in het water liggen. De eieren worden in onregelmatige rijen van niet meer dan twintig stuks per keer afgezet.
Larvale ontwikkeling
De larvale ontwikkeling vindt in de zomermaanden plaats en duurt circa acht weken. Daarbij worden, met prolarve meegerekend, elf stadia doorlopen.
Vliegtijd
In Nederland van eind februari tot mei en van augustus tot begin november, het meest in augustus en september.
Verspreiding
In Nederland nog slechts met zekerheid bekend uit zuidwest-Drenthe en de Weerribben. Vroeger vooral in Midden-Nederland verspreid, maar sinds 1960 is de soort overal zeldzaam geworden. In 1992 mogelijk waargenomen op Ameland. (zie ook Wasscher et al., 1995)
(fig. Spaedi50.tif), 38 uurhokken, 78 waarnemingen, periode tot 1950
(fig. Spaedi90.tif), 32 uurhokken, 46 waarnemingen, periode 1950 t/m 1989
(fig. Spsaedi95.tif), 1 uurhok, 1 waarneming, periode 1990 t/m 1994
Fauna-element
Siberisch. In Europa in het Centrale bergland (Alpen) en de vlakte ten noorden en oosten daarvan. De westgrens van het areaal ligt in Oost-Frankrijk, Nederland en Noordwest-Duitsland; de noordgrens in Oost-Pruisen en Noordwest-Rusland; verder komt de soort voor in gematigd Aziƫ tot in Japan. Ook in Klein-Aziƫ en oostelijk tot aan de Kaspische Zee (Belyshev, 1973b; Lieftinck, 1925; Eb. Schmidt, 1978).
(bewerkt naar Geijskes & van Tol, 1983)