Somatochlora metallica

Somatochlora metallica (Vander Linden, 1825)
Metaalglanslibel

Omschrijving [laatste larvale stadium, (fig. Smetalll.tif)]
(naar Gardner, 1977; Lucas, 1930; Müller, 1990; Münchberg, 1932c; Ris, 1909, 1911)

Lijkt op larve van S. flavomaculata, maar is groter en breder. Lengte 22-26 mm. Lichaam donker ovaal met lichte vlekken en stippen.

Kop: Prementum met 11 + 11 of 12 + 12 lange setae; labiale palp met 6 + 6 of 7 + 7 lange setae [(fig. Smetall4.tif), vangmasker].

Thorax: Poten lang, femora met twee zwarte ringen. Femur van achterpoot reikt tot het midden van abdominaal segment VII.

Abdomen: Met dorsale doornen op segmenten II (III) tot IX [(fig. Smetall5.tif), abdomen lateraal)]; korte laterale doornen aan segmenten VIII en IX. Laterale doorn van segment IX kort en breed, ongeveer 1/4 van de rest van de rand van het segment, laterale doorn op segment VIII aanwezig, ongeveer 1/6 segmentlengte lang.

Anaal aanhangsels: Mannetjes herkenbaar aan een duidelijke dorsale lob tot ongeveer halverwege de epiproct.

Adulten

(fig. Smetallf.tif), adult vrouwtje
(fig. Smetallm.tif), adult mannetje

Levenswijze

Een soort die aan beschaduwde beken, maar ook aan vennen, vijvers en langs kanalen voorkomt. In Nederland vooral aan min of meer oligotrofe wateren.

Het eierleggen

Bij het leggen van de eieren (Storch, 1924) vliegt het wijfje, zonder begeleiding van het mannetje, langs de oever op zoek naar vochtige boomstompen, mos- of turfwanden en steile oeverwanden doorvlochten met wortels. Zij houdt daarbij het abdomen horizontaal met de twee laatste achterlijfssegmenten loodrecht omhoog en de lange, spitse 'legschede' loodrecht omlaag. Plotseling houdt het wijfje zich dan door snelle vleugelslag 'staande' en beweegt zich op en neer om met de ovipositor tegen de ondergrond te slaan ('Eierlegetanz'). Zo nu en dan doopt het wijfje haar achterlijfseinde in het water om het af te wassen. Dit proces kan wel 20 minuten duren (zie ook Lieftinck, 1926; Schiemenz, 1953). De eiafzetting zou ook 's avonds plaatsvinden (Wesenberg-Lund, 1913).

Larvale ontwikkeling

De eieren zijn ongeveer 0,5 mm groot, rond met een kleine verhevenheid op één pool. Een wijfje zou meer dan 500 eieren bevatten. De eiontwikkeling duurt naar schatting 4 tot 6 weken; als de eieren laat in het seizoen zijn afgezet overwinteren ze. Larven overwinteren tijdens hun ontwikkeling twee, hoogstens driemaal en doorlopen 13 stadia (Münchberg, 1932c).

Vliegtijd

In Nederland van begin juni tot eind augustus.

Verspreiding

In Nederland een vrij algemene soort, voornamelijk voorkomend op de pleistocene zandgronden, maar ook wel in de laagveenplassen (onder meer Naardermeer, Maarsseveense plassen en 't Hol bij Kortenhoef, vondsten en waarnemingen). Ze ontbreekt in het kustgebied in het noorden en westen van het land en is ook niet bekend van de Waddeneilanden. Somatochlora metallica handhaaft zich nog relatief goed.
(fig. Smetal50.tif), 41 uurhokken, 53 waarnemingen, periode tot 1950
(fig. Smetal90.tif), 132 uurhokken, 246 waarnemingen, periode 1950 t/m 1989
(fig. Smetal95.tif), 109 uurhokken, 180 waarnemingen, periode 1990 t/m 1994

Fauna-element

Het lijkt waarschijnlijk dat deze soort zich tijdens de ijstijden in diverse refugia heeft teruggetrokken, gezien het feit van tamelijk vergaande subspecies-vorming (zie Belyshev, 1973b: 353). Dévai (1976b) beschouwt de ondersoort S. m. metallica van Europa als een westsiberisch fauna-element. Gezien het ontbreken van deze soort in het zuidelijk mediterraan gebied, is deze mening aannemelijk. De soort is verspreid over geheel Noord- en Midden-Europa, in het oosten tot Tomsk in Siberië. In Europa komt ze voor in het westen tot in Zuid-Engeland, naar het zuiden tot de Pyreneeën, Italië, Balkan en verder oostelijk in Klein-Azië, Kaukasus en de Kaspische Zee.

(bewerkt naar Geijskes & van Tol, 1983)

%LABEL% (%SOURCE%)