Brachytron pratense

Brachytron pratense (O. F. Müller, 1764)
Glassnijder

Omschrijving [laatste larvale stadium, (fig. Bpratel.tif) (fig. Bpratent.tif)]
(naar Gardner, 1977; Lucas, 1930)

Donker, langgerekt lichaam [(fig. Bprate01.tif), habitus]. Lengte 35-40 mm.

Kop: trapeziumvormig met kleine, ronde, uitpuilende ogen en een concave achterrand [(fig. Bprate03.tif), kop]. Prementum kort en breed [(fig. Bprate11.tif), vangmasker], in rust reikend tot de basis van de middelste poten.

Abdomen: In doorsnede driehoekig, de rug iets gekield. Laterale doornen aanwezig op segment VI (soms ook op V); een opvallende, kleine stompe dorsale doorn op de distale rand van tergiet IX (dit kenmerk is terug te vinden in zeer jonge larven) [(fig. Bprate06.tif), dorsale doorn van abdominaal segment 9]. Wijfje met valven die even lang zijn als segment IX.

Anaal aanhangsels: Appendices kort, nauwelijks langer dan segment X [(fig. Bprate07.tif), uiteinde abdomen].

Adulten

(fig. Bpratemf.tif), adult mannetje en vrouwtje

Levenswijze

Algemeen aan stilstaand water, vooral langs sloten en vaarten in de laagveenstreken. Op de hogere zandgronden in de buurt van zwak stromende wateren en bij plassen.

Het eierleggen

De afzetting van de eieren wordt door het wijfje alleen verricht; de eieren worden gelegd op drijvende overjarige stengels van lisdodden (Typha) of andere dikke plantendelen.

Larvale ontwikkeling

Volgens Robert (1958) zijn de eieren langgerekt, 1,5 x 0,3 mm groot, eerst geel en later bruingroen. Ze komen na ongeveer één maand uit. De larvale ontwikkeling neemt enkele jaren in beslag, volgens Schiemenz (1953) overwinteren de larven driemaal. Ze leven tussen half-vergane stengels en zijn meestal zeer donker van kleur. Ze houden zich bij het boven water halen dood met ingetrokken poten, zodat ze op een stukje hout gelijken.

Vliegtijd

In Nederland van eind april tot begin augustus, het meest in mei.

Verspreiding

In Nederland gewoon in waterrijke streken, zoals de laagveengebieden, ook in de duinen en op de hogere zandgronden van Oost- en Zuid-Nederland, zeldzaam in Zuid-Limburg en Zeeland, niet bekend van Noord-Holland ten noorden van het Noordzeekanaal. Brachytron pratense is nog vrij algemeen, ook al blijft het aantal vindplaatsen afnemen. (zie ook Wasscher et al., 1995)
(fig. Bprate50.tif), 83 uurhokken, 158 waarnemingen, periode tot 1950
(fig. Bprate90.tif), 126 uurhokken, 327 waarnemingen, periode 1950 t/m 1989
(fig. Bprate95.tif), 61 uurhokken, 130 waarnemingen, periode 1990 t/m 1994

Fauna-element

Pontokaspisch (Dévai, 1976b). De soort komt in geheel Zuid- en Midden-Europa voor, in het zuiden tot in Spanje (zeldzaam), Italië en de Balkan, in het noorden tot in het zuiden van Skandinavië en Zuid-Finland; ook in Zuid-Engeland en Ierland. De oostgrens van het verspreidingsgebied wordt gevormd door het gebied rond de Kaspische Zee (Eb. Schmidt, 1978).

(naar Geijskes & van Tol, 1983)

%LABEL% (%SOURCE%)