Aeshna cyanea

Aeshna cyanea (O. F. Müller, 1764)
Blauwe glazenmaker

Omschrijving [laatste larvale stadium, (fig. Acyaneal.tif)]
[(fig. Acyaneat.tif), bijna volgroeide larve]
(naar Gardner, 1977; Lucas, 1930; Er. Schmidt, 1936a).

Grote larve met donkere tekening op lichte ondergrond, lengte 38-48 mm [(fig. Acyanea1.tif), habitus dorsaal].

Kop: Prementum zeer smal, viermaal langer dan breedte van de basis; labiale palpen rechthoekig eindigend [(fig. Acyanea8.tif), vangmasker].

Thorax: Supracoxaal uitsteeksel boven voorpoten met twee ongelijke stompe punten [(fig. Acyanea3.tif), supracoxaal uitsteeksel]. Poten gebandeerd in proximale en distale helft.

Abdomen: lang en vrij breed, segment VI tot IX met korte laterale doornen, die op segment IX meer dan half zo lang als segment X, die op segment VI meer dan 1/8 segmentlengte.

Anaal aanhangsels: Cerci hoogstens 60% van de lengte van de paraprocten [(fig. Acyanea4.tif), uiteinde abdomen].

Adulten

(fig. Acyaneaf.tif), adult vrouwtje
(fig. Acyaneam.tif), adult mannetje

Levenswijze

Tamelijk euryoec, bewoner van o.a. vijvers (vooral bosvijvers), hoogveenmoerassen en leemplassen; in het laagveengebied zeldzamer.

Het eierleggen

De ei-afzetting geschiedt door het wijfje zonder begeleiding van het mannetje. Ze zet de eieren af in levende, maar vooral in dode plantendelen, die tot 30 cm boven water uitsteken. Het wijfje legt de eieren ook wel onder de waterspiegel af; haar abdomen gaat daarbij tot halverwege onder water [(fig. Acyaneae.tif), ei].

Larvale ontwikkeling

De eieren overwinteren en de larven maken ook een overwintering mee, zodat de gehele ontwikkeling twee jaren duurt (Schiemenz, 1953). Tijdens de winterrust graven de larven zich op diepere plaatsen in de modder. Ze vervellen in totaal tienmaal. De imagines komen 's nachts uit en vliegen 's morgens weg (Robert, 1958). A. cyanea heeft een lange periode waarin de larven uitkomen; Portmann (1921) vermeldt hiervoor de periode van 17 juli tot 19 augustus in de omgeving van Basel (Zwitserland).

Vliegtijd

In Nederland van eind mei tot in oktober; incidenteel nog later.

Verspreiding

In Nederland algemeen, vrijwel geheel beperkt tot de pleistocene gronden, met name de zandgronden. Ontbreekt in het polderland en de kleistreken, meer recent bekend van de Waddeneilanden. De soort handhaaft zich tot op heden goed, en is zelfs te vinden bij tuinvijvers. (zie ook Wasscher et al., 1995)
(fig. Acyane50.tif), 65 uurhokken, 130 waarnemingen, periode tot 1950
(fig. Acyane90.tif), 206 uurhokken, 562 waarnemingen, periode 1950 t/m 1989
(fig. Acyane95.tif), 172 uurhokken, 528 waarnemingen, periode 1990 t/m 1994

Fauna-element

Holomediterraan (Dévai, 1976b). Komt voor in de landen rond de Middellandse Zee, door geheel Midden-Europa inclusief Engeland, in het noorden tot in Zuid-Skandinavië, Finland en Rusland. In het oosten tot in Klein-Azië en het gebied rond de Kaspische Zee.

(bewerkt naar Geijskes & van Tol, 1983)

%LABEL% (%SOURCE%)