Familie Coenagrionidae
Omschrijving
Eerste segment van antenne langer dan pedicel, het derde segment is meestal het langste. Labium peervormig, distale rand niet ingesneden. Prementum meestal met meer dan vier lange setae (behalve Ceriagrion) gegroepeerd in twee schuin op de lengte as staande rijen. Met Coenagrion mercuriale als uitzondering, zijn de labiale palpen niet langs de buitenrand voorzien van doornachtige haartjes. Schenen (van eerste pootpaar) aan uiteinde met driepuntige setae [(fig. Ppenni20.tif), setae op poot]. Caudale lamellen lamellaat, met gerond uiteinde of met korte punt, al of niet met duidelijke nodi, meestal door nodale lijn in twee gedeelten verdeelt. Randbeharing doornachtig tot nodus, haarachtig van nodus naar tip (behalve Pyrrhosoma nymphula). (naar Pinhey, 1982; Gardner, 1983; Askew, 1988)
Ontwikkeling
De larven van de meeste soorten leven tussen de vegetatie en zijn vrij levendig. Van bijna alle soorten komen de eieren na 4 weken uit en zijn de larven binnen 1 jaar volgroeid. De lengte van de volgroeide larven (zonder caudale lamellen) bedraagt ongeveer 18 tot 25 mm.
(naar Duijm & Dutmer, 1985)
Verspreiding
Familie met wereldwijde verspreiding en voorkomend in zeer uiteenlopende habitats, van open water tot bosbeekjes, soms zelfs in water met een hoog zoutgehalte. (naar Pinhey, 1982)
In Nederland waargenomen genera:
Cercion Navás, 1907 [(fig. Clindenl.tif), volgroeide larve]
Ceriagrion Sélys, 1876 [(fig. Ctenelll.tif), volgroeide larve]
Coenagrion Kirby, 1890 [(fig. Cpuellal.tif), volgroeide larve]
Enallagma Charpentier, 1840 [(fig. Ecyathil.tif), volgroeide larve]
Erythromma Charpentier, 1840 [(fig. Enajasl.tif), volgroeide larve]
Ischnura Charpentier, 1840 [(fig. Ipumilil.tif), volgroeide larve]
Nehalennia Sélys, 1850 [(fig. Nspeciol.tif), volgroeide larve]
Pyrrhosoma Charpentier, 1840 [(fig. Pnymphul.tif), volgroeide larve]