Genus Cordulegaster Leach, 1815
Omschrijving
Larven groot, sterk behaard, in bouw intermediair tussen Aeshnidae en Gomphidae (lichaam) enerzijds en Libellulidae (kop) anderzijds. Abdomen sterk ontwikkeld, spoelvormig. Antennen met 7 segmenten waarvan het derde het langste is. Labium lepelvormig, distale rand van prementum ingesneden, de twee resulterende hoeken haakvormig naar buiten gebogen. Labiale palpen met brede en onregelmatig getande distale rand [(fig. Cbolton3.tif), vangmasker]. Poten stevig, soms kort, dicht behaard. (naar Pinhey, 1982; Gardner, 1983; Geijskes & van Tol, 1983; Askew, 1988; Müller,1990)
Ontwikkeling
De larven van C. boltonii (Don.) zijn groot en robuust, vrijwel uitsluitend voorkomen in de bovenloopjes van snelstromende, koele, zuurstofrijke beekjes. Lengte 38-42 mm. Eieren overwinteren waarschijnlijk; totale ontwikkelingsduur 4 of 5 jaar. (naar Duijm & Dutmer, 1985)
Verspreiding
Het genus Cordulegaster is de Palearctisch-orientale vertegenwoordiger van het Holarctische tribus Cordulegastrini, dus het meest nauw verwant aan het Noord-Amerikaanse genus Kalyptogaster en niet aan het eveneens Euraziatische genus Sonjagaster. Sommige soorten vliegen zoals Aeshnidae en prefereren rietkragen voor het leggen van eieren; anderen zetten hun eieren af in bergbeekjes. (naar Lohmann, 1992a, 1992b, 1993b; Pinhey, 1982)
In Nederland waargenomen soort:
Cordulegaster boltonii (Donovan, 1807) [(fig. Cboltonl.tif), volgroeide larve]
Overige Europese (onder-)soorten:
Cordulegaster bidentata Sélys, 1843 [(fig. Cbidentl.tif), volgroeide larve]
Cordulegaster bidentata sicilica Fraser, 1929
Cordulegaster heros Theischinger, 1979
Cordulegaster pictus Sélys, 1854
Cordulegaster trinacriae Waterston, 1976