Phylum Arthropoda

Phylum Arthropoda

Grieks: arthron, geleding; pous, voet

Vertegenwoordigers van het Phylum Arthropoda worden gekenmerkt door een gesegmenteerd lichaam en gesegmenteerde ledematen. De meeste geleedpotigen hebben een lichaam dat is opgebouwd uit twee of drie herkenbare onderdelen -- het cephalum (kop), thorax (borst), en het abdomen (achterlijf). Zij hebben een verhard uitwendig skelet, ook wel genoemd exoskelet, dat is opgebouwd uit het stikstof-rijke polysaccharide chitine. Het exoskelet wordt letterlijk ontgroeid en afgestoten waarna een nieuwe wordt gevormd. Veel geleedpotigen kennen een metamorfose: uit het ei komt een larvaal stadium dat sterk afwijkt van de geslachtsrijpe adult. Alhoewel geleedpotigen in lengte varieren van 100 µm tot 60 cm, is het merendeel van de adulten ongeveer 1mm lang.

In aantallen soorten is het Phylum Arthropoda verreweg het talrijkst in het dierenrijk. Er zijn alleen al ongeveer een half miljoen insecten beschreven; sommige zoologen nemen aan dat indien er meer kennis betreffende de tropische groepen zou zijn, dit aantal zou kunnen toenemen tot om en nabij 10 miljoen extente soorten.

Geleedpotigen zijn van grote economische waarde. De meeste fruitbomen en groentes zijn voor bestuiving afhankelijk van insecten. Insecten en andere geleedpotigen zijn belangrijke predatoren van (plant)schadelijke soorten. Veel soorten veroorzaken plantenziekten door de overdracht van ziekteverwekkende schimmels en bacteriën. Anderen dragen ziektes over op de mens, zoals diegenen die trypanosomiasis en malaria. Geleedpotigen zijn belangrijke voedselbronnen voor veel andere dieren -- en tevens voor vleesetende planten. Fruits-de-mer anders dan vissen en schelpdieren bestaat doorgaans uit geleedpotigen.

Er zijn drie grote groepen, subphyla of superklassen van extente geleedpotigen: Crustacea, Uniramia, en Chelicerata. Bij de Chelicerata zijn kop en borst vergroeid tot een cephalothorax; bij de overige geleedpotigen zijn kop, borst en achterlijf herkenbaar.

Tot de Crustacea behoren aquatische kreeftachtigen met kieuwademhaling, voornamelijk vertegenwoordigd door de roeipootkreeftjes (Branchiopoda), ostracoden (Ostracoda), copepoden (Copepoda), en de zeepokken (Cirripedia). Deze klassen hebben allemaal een tweekleppig rugschild, ookwel straca genoemd. Kreeftachtigen behorende tot de klasse Malacostraca, zijn voornamelijk zoutwaterorganismen, alhoewel een aantal soorten in het zoete water of op het land leven. Amphipoden en isopoden missen een rugschild en hebben een afgeplat lichaam. Het merendeel is marien (bijvoorbeeld de strandvlooien), maar de pissebed is een landbewonende isopode, levend in de vochtige grond onder omgevallen bomen en stenen. In de orde Decapoda is het gehele kop-borststuk bedekt door het rugschild. Zee- en rivierkreeften, krabben, en garnalen zijn allen decapoden.

Het subphylum Uniramia omvat vijf klassen: de Diplopoda (miljoenpoten), de Chilopoda (duizendpoten), de Pauropoda (duizendpootachtige dieren met gelede antennen en negen of tien pootparen), de Symphyla (eveneens duizendpootachtig maar met 10 tot 12 pootparen), en de Insecta, veruit de grootste klasse binnen de Uniramia.

Insecten hebben drie pootparen, een driedelig lichaam, gewoonlijk één of twee paar vleugels, en een enkel paar antennen. De insecten omvatten zo'n 25 orden, en meer dan 600 families. Wij volstaan hier met het noemen van de voornaamste orden: Collembola (springstaarten), wordt door sommige zoologen verheven tot klasse, Isoptera (termieten), Ephemeroptera (haften), Odonata (libellen), Orthoptera (sprinkhanen, kakkerlakken, en krekels), Hemiptera (wantsen), Homoptera (cicaden en bladluizen), Lepidoptera (vlinders en motten), Diptera (vliegen en muggen), Siphonaptera (vlooien), Hymenoptera (mieren, wespen, bijen, en sluipwespen), en Coleoptera (kevers en torren), welke meer dan 290.000 beschreven soorten vertegenwoordigen.

Het merendeel van het subphylum Chelicerata bezitten zes paar aanhangsels, waarbij de eerste en tweede van elkaar verschillen. Het eerste paar, de cheliceren, zijn bijtend en kaakachtig; het tweede paar is gewoonlijk voeler- of klauwachtig; het derde en overige meer achterwaarts gelegen paren zijn gewoonlijk pootachtig. In tegenstelling tot de andere geleedpotigen missen de cheliceraten voelsprieten. Tot de Chelicerata worden gerekend de klassen Pycnogonida (spinkrabben), Merostomata (hoefijzerkrabben), en Arachnida (schorpioenen, hooiwagens, spinnen, en mijten en teken behorende tot de orde Acarina). Bijna alle spinachtigen hebben vier paar gesegmenteerde poten. Veelal zijn het vleeseters; jagend op insecten. Zij spelen een belangrijke rol in het bewaren van het natuurlijk evenwicht.

Waarschijnlijk onstonden de insecten laat in het Palaeozoicum -- modern ogende kakkerlakken leefden en zijn gefossiliseerd in een periode zo'n 200 miljoen jaar geleden. Het Phylum Arthropoda dateert van nog veel eerder; fossielen van eenvoudige geleedvoetige dieren zijn ontdekt in Ediacarische (boven Proterozoicum) rotsformaties.

Sommigen stellen dat de geleedpotigen polyphyletisch zijn, gebaseerd, bijvoorbeeld, op hun rijke verscheidenheid aan levenscycli.

(vertaling naar Margulis & Schwartz, 1988)

%LABEL% (%SOURCE%)