Calopteryx splendens

Calopteryx splendens (Harris, 1782)
Weidebeekjuffer

Omschrijving [laatste larvale stadium, (fig. Csplendl.tif) (fig. Csplendt.tif)]
(naar Gardner, 1977; Heidemann & Seidenbusch, 1993)

Langgerekt staafvormig. Lengte 30-45 mm (exuviae 19-23 mm), waarvan 9-12 mm voor de caudale lamellen.

Kop: Tweede antennelid langer dan rest van de antenne [(fig. Csplend1.tif), antenne; (fig. Csplend2.tif), kop (lateraal)]. Labium met prementum over 1/3 van haar lengte gespleten. Mentale en palpale setae elk 1 + 1 [(fig. Csplend4.tif) en (fig. Csplend7.tif), vangmasker]. Doornachtig uitsteeksel op occiput slechts flauw aangeduid (zijaanzicht) [(fig. Csplend3.tif), kop (lateraal)].

Anaal aanhangsels: Abdomen einde met lange driekantige caudale lamellen, de middelste korter en breder dan de twee zijlamellen; alle zijn donkerbruin met in distale helft twee lichte banden [(fig. Csplend6.tif), caudale lamellen).

Adulten

(fig. Csplendf.tif), adult vrouwtje
(fig. Csplendm.tif), adult mannetje

Levenswijze

De larven van Calopteryx splendens leven in langzaam stromende beken en rivieren. Ze zouden zich ook in de oeverzone van plassen en meren kunnen ontwikkelen.

Het eierleggen

Het wijfje vliegt meestal zonder mannetje naar een stengel die boven water uitsteekt (Buchholtz, 1951). Al leggend daalt het wijfje langs de stengel omlaag tot haar vleugels het wateroppervlak raken. Dan draait ze zich om en gaat nu met de kop omlaag geheel onder water. Vermoedelijk heeft dit te maken met de stroming in het water. Het leggen is waargenomen op egelskop (Sparganium), waterranonkel (Batrachium), vederkruid (Myriophyllum), pijlkruid (Sagittaria), watereppe (Berula), kanariegras (Phalaris) en zwanenbloem (Butomus). Het legpatroon is zeer verspreid [(fig. Csplende.tif), ei] (Robert, 1958).

Larvale ontwikkeling

De totale ontwikkeling duurt twee jaren en ze overwinteren tweemaal (Schiemenz, 1953).

Vliegtijd

In Nederland van half mei tot eind september, het meest in juni.

Verspreiding

In Nederland vooral op de pleistocene zandgronden, bij uitzondering aan plassen (Lieftinck, 1925); ook zeer zeldzaam aan de duinrand (Geijskes & Van Nieukerken, 1978). C. splendens is gedurende deze eeuw bijzonder sterk achteruit gegaan, maar vertoont de laatste decennia een licht herstel. (zie ook Wasscher et al., 1995)
(fig. Csplen50.tif), 86 uurhokken, 156 waarnemingen, periode tot 1950
(fig. Csplen90.tif), 149 uurhokken, 468 waarnemingen, periode 1950 t/m 1989
(fig. Csplen95.tif), 178 uurhokken, 443 waarnemingen, periode 1990 t/m 1994

Fauna-element

(subspecies splendens): Pontomediterraan (Dévai, 1976b). Verspreid over geheel Midden-Europa; in het mediterrane gebied bekend van Spanje, Italië, de Balkan, Klein-Azië en Noord-Afrika. Naar het noorden ligt de grens van het areaal in Engeland, Ierland, het zuiden van Skandinavië en Finland. In Rusland komt de soort voor tot in de Kaukasus, aan de Kaspische Zee en in Siberië tot aan het Baikalmeer (Belyshev, 1973b; Eb. Schmidt, 1978)

(bewerkt naar Geijskes & van Tol, 1983)

%LABEL% (%SOURCE%)