Sympetrum vulgatum

Sympetrum vulgatum (Linnaeus, 1758)
Steenrode heidelibel

Omschrijving [laatste larvale stadium, (fig. Svulgatl.tif)]
(naar Aguesse, 1968; Gardner, 1977; Heidemann & Seidenbusch, 1993; Pulkkinen, 1927)

Lengte 15-18 mm. Gelijkt veel op S. striolatum en S. sanguineum, maar S. vulgatum heeft in tegenstelling tot beide andere soorten een kleine, maar duidelijke dorsale doorn op segment III (nl. dorsale doornen op segmenten III tot VIII) [(fig. Svulgat1.tif), abdomen (lateraal)]; de laterale doornen op de abdominale segmenten VIII en IX zijn korter dan bij genoemde soorten [(fig. Svulgat2.tif), abdomen (dorsaal)].

Kop: [(fig. Sympet1.tif), algemene kopvorm]. Prementale setae 14 + 14 of 15 + 15, labiale palpen met 11 + 11 (zelden 10 + 10 of 12 + 12) setae.

Abdomen: Laterale doornen van abdominale segmenten VIII en IX vrij kort, de laatste aan de binnen zijde ongeveer half zo lang als segment IX (inclusief doorn) aan de buitenrand.
Sterniet van segment VII zonder borstelrand; sterniet van segment VIII meestal zonder, soms met zwak ontwikkelde borstelrand [(fig. Svulgat5.tif), uiteinde abdomen (ventraal)].

Anaal aanhangsels: Mannetjes herkenbaar aan een enigzins twee-lobbig geproduceerde dorsale lob tot ongeveer halverwege de epiproct.

Adulten

(fig. Svulgatf.tif), adult vrouwtje
(fig. Svulgatm.tif), adult mannetje

Levenswijze

S. vulgatum komt voor aan allerlei typen stilstaand water en is gewoon aan plassen, kleine vijvers en turfgaten, maar toch meestal minder algemeen dan S. striolatum. In de Alpen is ze tot een hoogte van 2500 m aangetroffen (Robert, 1958).

Het eierleggen

Het wijfje legt steeds in gezelschap van het mannetje. Het eierleggen geschiedt vliegend boven ondiep water of boven vochtige grond, in het eerste geval bij voorkeur op plaatsen waar vederkruid (Myriophyllum) of andere tot het wateroppervlak groeiende waterplanten voorkomen. In het water zwellen de eieren met een gel-omhulsel op.

Larvale ontwikkeling

De larven leven op de bodem en tussen waterplanten. Ze kunnen snel zwemmen wanneer ze verontrust worden, maar anders blijven ze onbeweeglijk zitten. Drie tot drieënhalve week na de laatste vervelling komt de imago te voorschijn, steeds in de morgenuren vanaf 8 uur. Tegen het middaguur vliegen de imagines weg (Robert, 1958). De totale larvale ontwikkeling neemt één jaar in beslag.

Vliegtijd

In Nederland gewoonlijk van begin juli tot begin oktober, het meest in augustus.

Verspreiding

In Nederland door het gehele land algemeen, maar niet bekend uit Zeeland en van de Zuidhollandse eilanden (zeekleigebieden). De soort lijkt zich goed te handhaven; in elk geval neemt het aantal vondsten van deze soort gedurende deze eeuw gestaag toe, van ongeveer 2% voor 1940 tot 5 à 6% gedurende de jaren zestig en zeventig. Men vergelijke deze getallen met die van S. striolatum. (zie ook Wasscher et al., 1995)
(fig. Svulga50.tif), 90 uurhokken, 143 waarnemingen, periode tot 1950
(fig. Svulga90.tif), 321 uurhokken, 962 waarnemingen, periode 1950 t/m 1989
(fig. Svulga95.tif), 224 uurhokken, 428 waarnemingen, periode 1990 t/m 1994

Fauna-element

(subspecies vulgatum): Westsiberisch (Dévai, 1976b: siberisch). De soort is verspreid over geheel Midden-Europa, en een groot deel van Noord-Europa: van de Alpen, Noord-Italië en Noord-Joegoslavië tot in Lapland in Fennoskandia. Verder naar het oosten over geheel Zuid-Siberië tot in China en Japan. Ten westen van het Baikal-meer komt de ondersoort vulgatum voor; ten oosten van dat meer worden de exemplaren gerekend tot de ondersoort imitans Sélys. In het zuiden van het verspreidingsgebied is deze soort vertegenwoordigd met de ondersoort flavum. In Europa naar het zuiden steeds minder algemeen en bijvoorbeeld zelden langs de kust van de Middellandse Zee in Frankrijk waar te nemen; in Engeland slechts enkele keren als trekker aangetroffen.

(bewerkt naar Geijskes & van Tol, 1983)

%LABEL% (%SOURCE%)