Leucorrhinia caudalis (Charpentier, 1840)
Sierlijke witsnuitlibel
Omschrijving [laatste larvale stadium, (fig. Lcaudall.tif)]
(naar Aguesse, 1968; Heidemann & Seidenbusch, 1993; Er. Schmidt, 1936c)
Lichaamsvorm plat en breed, kleur geelgroen tot grasgroen met roodbruine vlekken. Lengte 17 tot 21 mm, breedte abdomen 7,5 tot 8,5 mm.
Kop: [(fig. Leuc.tif), algemene kopvorm; (fig. Lcaudal1.tif), kop en thorax (ventraal); (fig. Lcaudal5.tif), kop (frontaal)]. Prementum met 13 + 13 of 14 + 14 setae, waarvan acht tot tien aan elke zijde langer dan de overige. Labiale palpen met 11 + 11 of 12 + 12 setae.
Thorax: Poten met twee donkere ringen om femora en tibiae.
Abdomen: Op abdomen sterk ontwikkelde dorsale doornen op segmenten III tot IX [(fig. Lcaudal2.tif), abdomen (lateraal)], laterale doornen op abdominale segmenten V tot IX, die van segmenten V tot VII kort, die van segment IX zeer lang en vrijwel reikend tot de eindpunt van de appendices [(fig. Lcaudal4.tif), abdomen (ventraal)]. Abdomen ventraal voorzien van donkere dwarsbanden op de laatste vier segmenten.
Sterniet van segment VII met zwak ontwikkelde borstelrand; sterniet van segment VIII met goed ontwikkelde borstelrand.
Anaal aanhangsels: Mannetjes herkenbaar aan een enigzins twee-lobbig geproduceerde dorsale lob tot ongeveer halverwege de epiproct.
Adulten
(fig. Lcaudalf.tif), adult vrouwtje
(fig. Lcaudalm.tif), adult mannetje
Levenswijze
Larven leven bij voorkeur in wateren waarin veel ondergedoken waterplanten groeien.
Het eierleggen
Bij het eieren leggen is het wijfje alleen. Ze tipt met de punt van het abdomen ritmisch in het water om de eieren te laten zinken. De eieren zijn klein (0,5 x 0,4 mm), ovaalrond, bruin en zonder gel-mantel.
Larvale ontwikkeling
De ei-ontwikkeling zou in circa zes weken verlopen (Robert, 1958). De larven leven tussen waterplanten en hun ontwikkeling duurt circa twee jaar, waarbij vermoedelijk tien vervellingen plaatsvinden (Robert, 1958).
Vliegtijd
In Nederland van mei tot juli, het meest in juni.
Verspreiding
Werd in Nederland alleen in de omgeving van Oisterwijk regelmatig aangetroffen. Laatste melding voor Nederland betrof het Groot Malpieven bij Valkenswaard in 1970. De soort handhaafde zich uitsluitend in ongestoorde vennen of andere oligotrofe wateren. (zie ook Wasscher et al., 1995)
(fig. Lcauda50.tif), 6 uurhokken, 27 waarnemingen, periode tot 1950
(fig. Lcauda90.tif), 3 uurhokken, 3 waarnemingen, periode 1950 t/m 1989
Fauna-element
Door de gecompliceerde situatie in Zuid-Siberië moeilijk te interpreteren. Belyshev (1973a) suggereert dat er verschillende geïsoleerde populaties in Siberië voorkomen. Voorlopig lijkt het echter op grond van een weinig opvallende geografische variatie wel tamelijk waarschijnlijk, dat het huidig areaal vanuit één centrum tot stand is gekomen. Dévai (1976b) beschouwt L. caudalis dan ook als een westsiberisch fauna-element. In Noord-Europa komt de soort verspreid voor over Denemarken en Zuid-Zweden; in Rusland tot het gebied rond de Kaspische Zee, en ook nog in Kazakhstan. In Duitsland verspreid en zeldzaam (Brandenburg, Mecklenburg en in Beieren), in België zeldzaam, in Frankrijk alleen in het oosten en het midden, in de Alpen in Zwitserland en Oostenrijk, naar het oosten tot Hongarije en Tsjecho-Slowakije. Niet bekend uit Engeland.
(bewerkt naar Geijskes & van Tol, 1983)